Het aantal auto’s in Nederland blijft toenemen. Afgelopen week werd bekend dat er nu 10 miljoen wagens op de weg zijn. Met de schaarse ruimte en het weinige gebruik (wie rijdt er nu gemiddeld meer dan 2 uur per dag?) lijkt de deelauto de perfecte oplossing. Waarom zie je die dan nog steeds zo weinig?

Oké, we moeten eerst even de setting schetsen. Een deelauto is natuurlijk vooral handig in een (hoog) stedelijke situatie. In dorpen en op het platteland is een auto vaak essentieel omdat openbaar vervoer te infrequent rijdt, de reistijd te lang is en de afstand in praktische zin te ver is voor normaal gebruik. Kijk je naar de cijfers van het CBS en het Kennis Instituut voor Mobiliteit, dan zie je dat het autobezit en -gebruik buiten de grote steden erg groot is. De steden springen als licht-doorschijnende gaten uit de kaarten: hier is de auto al veel minder dominant.

Toch drukt ook in de stad de auto nog altijd stevig zijn stempel. De parkeerdruk is bijvoorbeeld erg hoog, er zijn veel files en wachttijden bij verkeerslichten zijn hoog, om nog niet over alle geassocieerde uitstoot te spreken. Autoverbruik verder verminderen is dan ook noodzakelijk en vooral in de stad, met zoveel voorzieningen dicht bij elkaar. De deelauto kan hier een essentiële rol in spelen.
Voordelen voor een deelauto zijn er genoeg, met meest voornamelijk het efficiëntere ruimtegebruik. Waar een doorsnee koopauto pakweg 22 uur van de dag geparkeerd staat, kan een deelauto gewoon door een ander gebruikt worden. Op die manier zijn er logischerwijs veel minder parkeerplaatsen nodig. En alhoewel je bij een deelauto wel elke keer geconfronteerd wordt met het betalen van de huur, hoef je je geen zorgen te maken om aanschafkosten, afschrijvingen, verzekeringen, belastingen en parkeervergunningen. Ja, die zitten uiteraard in de huurprijs, maar deze deel je met alle andere gebruikers. Vooral voor de stedeling die toch al minder rijdt, kan een deelauto dan ook veel goedkoper zijn. Ook niet onbelangrijk: de milieu-impact van autodelen is een stuk kleiner. Er hoeven simpelweg minder auto’s te worden geproduceerd, en een autodeler rijdt gemiddeld minder vaak dan toen hij wel een eigen auto had. Win-win-win dus.

Wanneer ik door de stad fiets zie ik desondanks voornamelijk koopauto’s staan. De cijfers onderschrijven dit, in Utrecht zijn er ca. 5 deelauto’s op de 1000 huishoudens, tegenover ca. 650 privéauto’s. In relatieve zin neemt dit aantal licht af (-0,7%), maar vanwege de bevolkingsgroei zijn er in de afgelopen 5 jaar alsnog 6000 auto’s bijgekomen. Waarom wordt de deelauto niet als volwaardig alternatief gezien, en besloten deze mensen om al die auto’s aan te schaffen? Mijn vermoeden is dat het ligt in een combinatie van onwetendheid en de culturele waarde en status die aan de heilige koe wordt toegedicht. Er ligt toch een bepaald stigma op het niet bezitten van een auto. Angst voor viezigheid van een ander speelt ongetwijfeld ook een rol – dat is vaak wat ik hoor als ik vertel dat mijn vrienden deelauto’s gebruiken en ik zelf ook niet van plan ben een eigen auto te kopen.
Het voordeel is dat een cultuur niet statisch is. Positieve beïnvloeding door reclamecampagnes en via werkgevers kunnen leiden tot verdere bekendheid en normalisatie. Voor een deel van de mensen zal een deelauto geen oplossing zijn, en dat is prima. Maar voor degenen die niet weten dat een deelauto een goedkopere en efficiëntere oplossing voor hen kan zijn, is het essentieel dat zij goed geïnformeerd worden over de voordelen.